door: John van de Rest
Geschreven op 1 oktober 2002
Deze vraag stelt de mens zich al sinds… mensheugnis… zolang de mens feitelijk bestaat.
In tegenstelling tot de dieren heeft de mens een ontwikkeld gedachtecentrum waarin veel meer dan alleen de “instinctieve levensdrang” tot uiting kan komen. De mens denkt na over wat hij doet, beredeneert. Hierdoor is de mens ondermeer in staat volledig tegennatuurlijke dingen te ondernemen, gewoon omdat hij denkt dat het goed is of dat het kan.
Naast de zogenaamde eigen wil denkt de mens dus ook na over de zin van het bestaan.
Waarom zijn we hier?
Is er een dieper doel?
Gaan we ergens heen na de dood?
Als dit laatste niet zo zou zijn; wat maakt het dan feitelijk uit wat je doet in het leven?!
Wie zegt dat de mens zich “natuurlijk” moet gedragen?
Elkaar niet uit mag moorden om zelf meer eten of levensruimte te verkrijgen?
Hoe kan de mens zijn eigen vrije wil zodanig beteugelen dat hij niet vervalt in excessief gedrag?
Het is nu moeilijk te bewijzen maar persoonlijk denk ik dat in het verre verleden uit deze vragen de religie is ontstaan.
Het bleek altijd al moeilijk de mens in rechte banen te leiden en te houden.
Als het toch niets uitmaakt en we toch allemaal een keer dood gaan en verder…niets? Waarom moet je je dan aan zoveel regeltjes houden om het een ander naar z’n zin te maken?
Als er een serieuze dreiging bestaat van “hel” of “hemel” of als op enig andere overtuigende wijze de mens te overtuigen is dat er hierna nog iets komt waar je het allemaal voor doet dan kan die innerlijke drang tot onnatuurlijk gedrag misschien beteugeld worden.
Omdat de mens toch van nature altijd al zocht naar de zin van het bestaan was het ook nooit zo moeilijk te verkopen.
“Natuurlijk is er meer. Wat is anders de zin van dit dwaze bestaan?”
Maar de menselijke kennis breidt zich almaar uit.
Wetenschappers gaan steeds meer ontdekken waarom we bepaalde “ervaringen” hebben zoals de uittredingen beschreven in het krantenartikel wat ik onder deze Overdenking heb geplaatst.
Misschien weten ze binnenkort een goede sluitende verklaring te geven waarom mensen zich bepaalde “ervaringen uit een vroeger leven” kunnen herinneren.
Misschien blijkt later dat een leven na de dood absoluut ondenkbaar is omdat lichaam en geest nu eenmaal verbonden zijn en bij de dood gewoon beide ophouden te bestaan.
Persoonlijk geloof ik in het laatste.
We zijn als mens niet zomaar een “gewoon” natuurlijk wezen.
Op deze aardbol zijn we natuurlijk als superieur wezen in staat tot ongelooflijke dingen.
Feitelijk kunnen we de aarde mooi maken, in stand houden maar evengoed vernietigen.
Zo sterk, zo machtig is de mens.
Maar is dat onze echte kracht?
Is die superioriteit de reden waarom wij bestaan?
Zijn wij als natuurlijk wezen niet evenveel verplicht aan onze omgeving als elk denkbare diersoort?
Juist door die superioriteit denk ik dat we veel MEER verplicht zijn aan de aarde.
Juist met die macht kunnen we samen van de aarde een paradijs maken.
Dat zijn we niet alleen aan onze medemens verplicht die net als wij ophouden te bestaan maar vooral aan onze nakomelingen.
Met vernietiging maak je geen leefbare wereld voor je kinderen.
En ook als je geen kinderen hebt dan heb je wel de verplichtingen aan je medemens.
Is er leven na de dood?
Ja wel degelijk! Genoeg nakomelingen van de medemens die de aarde na ons moeten bevolken.
Denk dus tijdens het korte individuele leven niet alleen aan jezelf want dat is niet waar je voor leeft.
De zin van het leven zit juist daarin: HET LEVEN ZELF.
En religie?
Perfect! Als leidraad van het chaotische bestaan als je er zelf niet genoeg kracht voor hebt.
En troost je… voor IEDEREEN is het leven moeilijk.
Dit in tegenstelling tot een vlucht in de dood of in een leven wat tot de dood leidt.
Egoistisch, excessief leven, gericht op verrijking of verheerlijking van het eigen leven.
Dat is de gemakkelijke weg. De weg die uiteindelijk blijkt dood te lopen…
—————————————————————
‘Geest kan het lichaam verlaten’
uit: NRC Handelsblad 19 september 2002 Door onze redactie wetenschap
ROTTERDAM, 19 SEPT. Het is nu wetenschappelijk aangetoond: de ervaring dat de geest het lichaam verlaat bestaat echt.
Het is een in esoterische en parapsychologische kring vaak besproken ervaring: uittreding, de ervaring dat de geest het lichaam verlaat. Vaak vertellen mensen met zo’n ‘out of body’-ervaring dat ze hun lichaam van bovenaf konden bekijken.
Bij onderzoek van een epileptische patiënt in Zwitserland is nu een hersengebied gevonden dat bij prikkeling precies zo’n ervaring oproept: de rechter gyrus angularis, een kronkeling in de cortex aan de rand van de achterhoofdskwab. Dat meldt het tijdschrift Nature vandaag.
Tijdens geringe elektrische prikkeling van het betrokken gebied zei de 43-jarige epilepsie-patiënte (die nooit eerder een uittredingservaring had gehad) dat ze wegzonk in het bed of van een grote hoogte viel. Sterkere prikkeling leidde er toe dat ze zich twee meter boven het bed voelde zweven en zelf in bed zag liggen ,,maar ik kan alleen mijn benen en mijn onderlijf zien”.
Als de vrouw gevraagd werd strak naar haar benen te kijken tijdens zo’n prikkeling, meldde ze dat ze haar benen korter zag worden. Als haar benen gebogen waren leek het alsof ze snel op haar gezicht af kwamen, en dan probeerde ze haar benen ook te ontwijken. Hetzelfde gebeurde als ze gevraagd werd naar haar handen te kijken.
Uit het feit dat prikkeling zowel leidt tot uittreding als tot anatomische illusies (van uitsluitend het eigen lichaam) leiden de Zwitserse neurologen af dat het gaat om een verstoring van het eigen-lichaamsbeeld. Uit ander onderzoek was al bekend dat de gyrus angularis een rol speelt bij het lichaamsbeeld. Uittredingservaringen en illusoire lichaamsveranderingen kunnen ook verdwijnen als de betrokken persoon probeert het lichaam op afstand of het veranderde lichaamsdeel nader te inspecteren. Mogelijk ligt er dus aan dit soort ervaringen een specifieke verstoring van de verwerking van zintuigelijke waarnemingen ten grondslag.
Deze bevindingen sluiten aan bij de conclusies van de bekende Britse parapsychologe Susan Blackmore, die al in de jaren tachtig vaststelde dat uittredingen vaak plaatsvinden als zintuigelijke informatie beperkt is of wordt genegeerd. Door deze verstoringen is het brein gedwongen om een coherent beeld op te bouwen uit andere elementen, zoals het geheugen.
Geen enkele uittredingservaring die Blackmore onderzocht gaf aanleiding om te veronderstellen dat de geest werkelijk het lichaam had verlaten. Ook alle klassieke gevallen die altijd in de literatuur opduiken blijken bij nader historisch onderzoek op drijfzand te berusten.